In de pilot zijn de kwantitatieve doelstellingen (45-60 jongeren laten deelnemen) niet gehaald. Dat heeft onder andere gelegen aan een moeizame opstartfase, het feit dat de pilot dwars door een reorganisatie van het werkbedrijf liep en de moeite die het heeft gekost om werkgevers te werven. Desalniettemin zijn de betrokkenen – organisatoren, begeleiders van jongeren, jongeren, betrokken werkgevers en betrokkenen van vso/pro-scholen positief over de vorm van praktijkleren met praktijkverklaringen die binnen de Loopplank is opgezet. De meerwaarde wordt vooral gezien in de toegenomen kwaliteit van begeleiding – het begeleidingsproces wordt gestructureerder, transparanter en doelgerichter. Daarnaast vormt de praktijkverklaringen die de jongeren na afronding van een traject behalen een bron van trots. Of de praktijkverklaringen uiteindelijk ook de arbeidsmarktkansen van de jongeren vergroten is door de beperkte omvang en looptijd van deze pilot niet hard te maken; afgaande op de ervaringen van betrokkenen en de kwaliteitsimpuls die het geeft aan de begeleiding is het plausibel dat de interventie ook dit effect heeft.
Gemeenten/SW-bedrijven die ook met deze aanpak aan de slag willen kunnen een aantal lessen trekken uit de pilot van de Loopplank. Ten eerste kost het tijd om een dergelijke werkwijze op te zetten. De twee jaar die hiervoor bij de Loopplank waren gereserveerd waren krap. Praktijkleren kan het beste als ‘netwerkinterventie’ worden gezien: het vergt de betrokkenheid van een flink aantal actoren, waaronder verschillende diensten van de gemeente, scholen en werkgevers. Ten tweede is het verstandig om al in een vroeg stadium een klein aantal werkgevers te betrekken en hen mede-eigenaar van de interventie te maken. Op die manier zorg je ervoor dat de interventie daadwerkelijk aansluit op behoeften van werkgevers; dit vergroot uiteindelijk ook de perspectieven van de deelnemende jongeren.